Als jager zijnde is het onze plicht ons weidelijk te gedragen. Als er etiquette is tussen jagers onderling dan zeker tussen jager en wild. Wanneer we schieten dan is dit om het wild onmiddellijk neer te halen, je gaat altijd voor “a clean kill”. Bij schoten naar vluchtig wild tijdens een drukjacht of battue is dit niet altijd evident maar ver is het er niet naast als we voorbij schieten. De reactie van het wild na het schot vertelt ons veel over waar de kogel werd geplaatst en dit is een belangrijke factor bij het terugvinden van het wild. De verschillende reacties vatten we deze week samen, beginnen doen we met een tip waarmee nazoekwerk vermeden kan worden.
Wat je jezelf het beste aanleert is geschouderd blijven focussen nadat je geschoten hebt, klaar om een vangschot af te geven. Op jachtfilms zie je dit vaak terug bij de professionele jagers, maar die schieten op een klein uur 5 dozijn everzwijnen samen… Voor hen is dit gesneden koek! Bij de meeste jagers gaat de modus meteen op ‘genieten’ nadat het stuk wild valt, terwijl dit moment beter nog even wordt uitgesteld. Maak hier een aandachtspunt van, je bespaart je nazoekwerk maar vooral het wild verdient het om zo snel mogelijk gestrekt te worden.
Aan deze steen hebben veel jagers zich al gestoten en hier zijn reeds tientallen kilometers vruchteloos nazoekwerk voor ingezet. Het krelschot is het meest misleidende schot want het wild vertoont alle tekenen van een goede treffer en valt meteen op het schot… om na enkele seconden weer recht te komen en als een pijl uit een boog weg te vluchten.
Laag bladschot: Een bladschot is altijd dodelijk en het stuk wild zal niet verder dan 80 meter van de aanschotplek gestrekt liggen, als het al niet ter plaatse neervalt. Bij een laag bladschot springt het stuk hoog af, het zweet zal donker- tot middenrood van kleur zijn, soms blazig.
Hoog bladschot: Meestal valt het stuk wild ‘in het schot’ bij een hoog bladschot. Anders zal het laag afspringen en niet ver komen voordat het in elkaar zakt. Sommige jagers nemen bewust nog een stuk van de schouder mee om het wild direct te immobiliseren.
Pensschot / lever: Het stuk kromt meteen de rug en vertrekt laag of halfhoog. Doorgaans zorgt dit schot ervoor dat het wild niet meer hoogvluchtig is. Wacht voldoende als je niet tot een vangschot kan komen, geef het wild de kans in een wondbed te gaan liggen en vergroot zo je kans het binnen te brengen.
Voorloper schot: Het stuk zakt door naar de kant waar het geraakt is en zal er met een slingerende poot vandoor gaan. Probeer een vangschot te geven om het stuk alsnog aan de grond te krijgen, anders kom je voor een lastige nazoek te staan. Bij een laagloperschot ga je weinig of geen zweet vinden, hooguit een paar botsplinters en korte haartjes.
Achterloper schot: Dezelfde reactie als bij een voorloper schot. Nadat het stuk eerst doorzakt, zal het er daarna alles aan doen om weg te geraken. Tracht zo snel mogelijk te reageren met een tweede schot.
Bij een bilschot gaat het wild meteen door de achterlopers, waarna het zal pogen de dichtstbijzijnde dekking op te zoeken. Wacht een kwartier voordat u gaat kijken, vaak ligt het wild niet ver van de aanschotplek.
Deze laatste geeft een vertekend beeld en is een hele moeilijke voor de nazoek. Het komt specifiek voor bij de drijfjacht op everzwijnen met een schot in de vlucht. De kogel zit te ver naar voren op de snuit en het everzwijn tekent duidelijk dat het geraakt is. De grote hoeveelheid zweet op de aanschotplek doet het beste verhopen en ook de eerste meters zal u veel zweet terugvinden. Gaandeweg begint dit te verminderen tot het op een gegeven moment gewoon stopt… Ik ken verhalen over moedige nazoekers die het spoor tot 5 km gevolgd hebben voordat ze noodgedwongen de handdoek moesten werpen.
Heeft u een nazoek te doen in Belgie, contacteer dan de Vlaamse Zweethondengroep op: +32495 / 22 49 27